De meeste werkwoorden in het Grieks eindigen op -ω. Het veranderen van een werkwoord heet het vervoegen. De vervoeging van een werkwoord zegt iets over drie kenmerken van het woord: de uitdrukkingswijze, de tijd, de vorm. In de 3 tabellen hieronder staan de verschillende kenmerken schematisch weergegeven.
Het Grieks kent 4 uitdrukkingswijzen:
Uitdrukkingswijze | Nederlandse naam |
---|---|
Indicativus | Aantonende wijs |
Infinitivus | Onbepaalde wijs |
Conjunctivus | Aanvoegende wijs |
Optativus | Wenselijkheidsvorm |
Imperativus | Gebiedende wijs |
Er zijn 6 tijden in het Grieks:
Latijn | Nederlands |
---|---|
Praesens | Tegenwoordige tijd |
Futurum | Toekomstige tijd |
Imperfectum | Onvoltooid verleden tijd |
Perfectum | Voltooid tegenwoordige tijd |
Plusquamperfectum | Voltooid verleden tijd |
Aoristus | Verleden tijd, vergelijkbaar met het imperfectum |
Verder worden er 3 vormen gebruikt:
Vorm | Voorbeeld |
---|---|
Activum | Ik maak los |
Medium | Ik wordt losgemaakt |
Passivum | Ik maak me los |
Hieronder staan de vervoegingen van de werkwoorden in vier overzichten:
– Het Praesens en het Futurum
– Het Imperfectum, Perfectum, Plusquamperfectum
– Aoristus I
– Aoristus II
Bij de aoristus II is in navolging van het leerboek van Bijlsma gekozen om voor het medium en passivum geen gebruik te maken van λύω. Geen enkel werkwoord in het NT komt in de aoristus II namelijk in zowel het activum, het medium als het passivum voor.